Aaron (1933)

Ons gezin, vader, moeder, mijn broer en ik woonden in een getto in de Oekraïne. In 1941 werd mijn vader afge­voerd door de nazi’s. Steeds meer familie en bekenden om mij heen verdwenen. Ten einde raad liet moeder mij onderduiken bij Erica, die in een bordeel werkte. Zij verstopte mij in een hok achter haar kamer. Het kwam er niet van mijn huiswerk te doen; en ik had het moeder nog zo beloofd. Erica was goed voor mij, erg zorgzaam.

Een godswonder ik overleefde de Sjoa. Met een kindertrans­port ging ik naar Palestina. Het afscheid van Erica viel me zwaar. In 1948 bereikte ik mijn nieuwe land en werd onder­gebracht in een kinderdorp. Nog een wonder: ik vond mijn vader terug. Met veel moeite leerde ik het Hebreeuws. Na school en dienstplicht kwam ik te werken bij een krant. Nu woon ik in Tel Aviv. Steeds vaker komen die herinneringen aan vroeger terug en slaat een panische angst toe. Dat had ik niet eerder meegemaakt.